Doorgaan naar hoofdcontent

De Hond


1.
Ik schrijf het woordje ‘eenzaam’,
en over mijn schouder kijk je mee.
Ik staar daarna op het papier
en je kwijlt de inkt weer nat.
Als ik me omdraai, ben je weg.
Ik denk aan het woord
en je kijkt door mijn ogen mee.
Alsof je de betekenis zo goed kent,
en weet wat er op papier staat.
Maar als ik je zoek, ben je er niet.
Wie ben je dat je mij zo goed kent?
Wiens geblaf hoor ik galmen tegen de muren?
Wiens gehijg voel ik in mijn nek?


2.
Toen in het najaar het donker
alle uren omsloot en de Hond
zo heftig aan zijn ketting rammelde,
besloot ik niet langer te blijven.
Op reis, op reis, dat was wat ik dacht
en ook zo ondoordacht maar deed.
Een plek in Zeeland, killer kon het niet
in dit natte najaarsland.
Daar waar niemand wist wat ik deed
of zelfs maar wat ik zo graag wilde.
Daar ontkwam ik op een ochtend
toch niet aan die bek vol tanden.
Tussen slapen en ontwaken, het uur
van de Hond naar ik later begreep,
hing hij aan mijn strot en beet hem open
en liet mij bloeden voor zoveel onbedachtzaamheid.
3.
In Zeeland heb ik gevochten met de Hond,
op het strand, achter de duinen, in dat verlaten huis.,
Een uitgesteld gevecht, als twee outlaws,
in regen en wind, in een winkelstraat, in een leeg bed.
Daar heeft hij me opgezocht, geslagen en afgemat.
In Zeeland, uitgerekend die dagen op de vlucht,
stond hij achter elke wakker geschrokken droom,
en beet me valse beelden toe  waar hij maar kon.
Zo werd hij meer dan zichtbaar, meer dan echt.
Zo werd hij deze Hond die bij mij hoort,
en sloten we vriendschap voor het leven.
4.
Ken je dat? Denk je net dat je er van af bent,
sla je nietsvermoedend een hoek of een bladzijde om,
staat ie daar ineens weer.
Met wuivende blik, een spottende staart en
een valse bek. Terug kan dan niet meer,
enkel vooruit gaat de tocht, met de Hond.
Ik heb gemerkt dat als ik hem negeer hij akelig
dichtbij komt, en als ik hem aan wil lijnen,
hij elke draad kapot bijt.
Maar als ik hem in mijn ooghoek
mee laat draven, mee laat gaan op mijn reizen,
de Hond een trouw metgezel blijkt te zijn.
Ik heb hem nog geen naam gegeven, Hond lijkt
tot nu toe voldoende.
5.
Als ik ren, rent hij.
Als ik lig, ligt hij.
Als ik kijk, kijkt hij mee.
Als ik wacht, wacht hij net zolang.
Als ik telefoneer, luistert hij.
Als ik auto rijd, zit hij op de achterbank.
Als ik ren, wacht hij thuis op me.
Als ik lig, staat hij klaar.
Als ik kijk, wendt hij zijn blik af.
Als ik wacht, wordt hij ongeduldig.
Als ik telefoneer, valt hij in slaap.
Als ik auto rijd, zit hij voorin.
Als ik ren, kijkt hij op de klok.
Als ik lig, zit hij in een hoek.
Als ik kijk, kijkt hij brutaal terug.
Als ik wacht, vraagt hij zich af.
Als ik telefoneer, blaft hij.
Als ik auto rijd, wordt hij soms wagenziek.
Als ik ren, loopt hij achteruit.
Als ik lig, wil hij spelen.
Als ik kijk, ligt hij voor dood.
Als ik wacht, wacht hij niet meer.
Als ik telefoneer, hoort hij niets.
Als ik auto rijd, slaat hij linksaf.
Als ik ren, houdt hij zijn poten stijf.
Als ik lig, graaft hij.
Als ik kijk, ziet hij meer.
Als ik wacht, wacht hij een fractie langer.
Als ik telefoneer, legt hij de hoorn erop.
Als ik auto rijd, komt hij thuis.


©Ron van Es

Populaire posts van deze blog

Er is altijd jij

Er was altijd jij Die ander die tegenover Die iemand die mij weersprak Die spiegel van mijn woorden Er was altijd een jou Die vrouw die man Die mens die ik tegenkwam Die opving die altijd wist Er was altijd de jij Voor verwijten en gezeur De andere kant van mij Die ik ondanks liefhad Er was altijd jij Waar ik een samen was Hoofd handen hart Het lijf warm van ons Er is altijd jij Al is alle tijd nu anders Is dichtbij ver weg geworden Zijn wij wij niet meer Er is altijd die jij ©Ron van Es

Weggewaaid

Ik zag deze ochtend een kerkhof oude stenen platen met hun woorden van langer geleden uitgewist. Er was daar een anekdote van de kerk waar zondags mensen van heinde en verder met hun uiteengewaaide hoofden kwamen. Bij binnenkomst lag er een kam klaar om de haren mee te fatsoeneren. Na de dienst klopte de koster de kam met losse haren dan leeg over het kerkhof. Zo waaide de haren overal heen tussen zerken en weilanden net als de preek die net gehoord was. Al die haren vol gedachten en ijdelheden, kozen in eigen waan hun eigen weg, zochten nog een laatste stenen woord voordat de wind hen verder blies. ‘Alles wat vastzit, raakt ooit verloren’ ©Ron van Es

De liefde van het hart

Het voelen van het hart die pompende materie, pulserende kamers, stromen van bloed en leven, het jagen van het hart. De pijnscheuten van het hart, die heilloze tocht, klagende galm voetstappen in een uitgestorven straat, de eenzaamheid van het hart. De waanzin van het hart, die zanderige verstuiving, een blazende trompet klinkt als wanhopig in het rond, de gekte van het hart. Het einde van het hart, die fladderende nacht, bewogen ochtend, waar contouren in de steigers staan, het begin van het hart. De liefde van het hart, die haar zo beminnen laat, loslopend wild en nieuwe jachtterreinen doet opengaan, de liefde van het hart. ©Ron van Es